Column in De Standaard van 20/12/16 (over Aleppo en misdrijven tegen de menselijkheid)

Wat is dat toch, menselijkheid?

Terwijl veel mensen in dit land zich uitsloven in een symptoomdebat over een visum, worden in Aleppo gruwelijke misdaden gepleegd. Initiatieven zoals Stop the slaughter in Aleppo maken zelfs gewag van misdrijven tegen de menselijkheid. Maar waarvoor staat dat, de menselijkheid van de mens?
Mensheid of menselijkheid, het zijn categorieën uit ons rechtsbestel die in hoge mate bezwangerd zijn van moraal. Ze staan voor het respect voor de mens als mens, ongeacht de cultuur waarin elkeen geboren is. De specifieke categoriecrime against humanity (misdrijf tegen de menselijkheid) duikt de eerste keer op in 1915 bij de veroordeling van de Armeense genocide, uitgevoerd door Turkije. Toen sprak men over misdrijven tegen de beschaving en de menselijkheid. Dit wordt pas goed en wel uitgewerkt na de Tweede Wereldoorlog tijdens het fameuze tribunaal van Nürnberg in 1945, vanuit het aanvoelen dat naast de bestaande juridische categorieën – misdaden, oorlogsmisdaden – een nieuwe categorie nodig was om die misdaden aan te duiden die ingaan tegen de ‘wetten van de menselijkheid’.
Daarom, zo schreef filosofe Hannah Arendt in haar roemruchte Eichmann in Jerusalem (1963), moeten we de Endlösung van het nationaalsocialisme omschrijven als ‘een misdaad tegen de menselijkheid, uitgevoerd op het lichaam van het joodse volk’. Arendt vond het cruciaal om een verbinding te kunnen leggen tussen het collectieve misdrijf en de menselijke daders erachter. Zo kunnen ambtenaren zoals Eichmann zich niet langer verschuilen achter het excuus dat ze alleen bevelen hebben uitgevoerd.
Zodra je daders ‘onmensen’ noemt, is alles mogelijk
Niettemin is het altijd vaag gebleven wat we onder menselijkheid moeten verstaan. Joseph de Maistre, befaamd tegenstander van de Franse Revolutie en de idee van mensenrechten, liet ooit optekenen: ‘Ik heb in mijn leven Fransen, Italianen en Russen ontmoet, maar de mens, dat verklaar ik plechtig, heb ik nog nooit ontmoet.’ Dat is een rake observering, maar zo gaat het nu eenmaal met ons denkapparaat: zodra we nadenken, struikelen we over onze abstracties. Wie heeft ooit hét toeval, dé liefde of dé rechtvaardigheid ontmoet? En toch doen we niet anders dan in naam ervan spreken.
Maar wat moeten we met ‘wetten van de menselijkheid’? Is het zinvol om het abstracte idee menselijkheid op te voeren in de strijd tegen een systematisch uitgewerkte vorm van geweld tegen een volk of een groep van mensen? De zinvolheid hangt samen met het risico op uitholling ervan. Indien we ervan uitgaan dat de mens een specifieke soort vormt waarvan alle leden iets delen met elkaar, dan lijkt het gepast dat we een bepaalde soort van politiek georganiseerd misdrijf omschrijven als misdrijf tegen de menselijkheid.
Arendt wist het maar al te goed: de geschiedenis van de mensheid is geen proces van voortdurende vervolmaking. Daarom is het goed om een politiek-juridische categorie achter de hand te houden om het allerergste waartoe de mens in staat is – zichzelf vernietigen door bijvoorbeeld een groep mensen als inferieure wezens te behandelen – tegen te gaan. Dan staat de status van de mens zelf op het spel.
Tegelijk bestaat het risico op uitholling van het begrip misdrijf tegen de menselijkheid, want tot nu toe is er geen duidelijke consensus over de invulling ervan. Omdat het een vage term is, kun je hem in potentie toepassen op alle als inhumaan omschreven daden. Dan zou, bij wijze van karikatuur, ook het doden van een giraf een misdrijf tegen de menselijkheid kunnen zijn omdat het de waardigheid van de mens ondergraaft.
Niet dat we dit moeten goedpraten, maar er is een keerzijde aan een te ruime toepassing van deze categorie. Indien we alle misdrijven als inhumaan omschrijven, dreigen we in naam van de menselijke waardigheid bijzonder veel geweldplegers als onmensen te omschrijven. En dat is allesbehalve onschuldig, want zodra je daders ‘onmensen’ noemt, is alles mogelijk. Dan zijn ze ‘monsters’ of ‘beulen’ die we volstrekt criminaliseren en vaak op hoogst inhumane wijze behandelen. De schandvlek Guantanamo Bay is daar het beste bewijs van: daar is in naam van humane principes een zone gecreëerd waarin men erop los heeft gefolterd en zich aan alle internationale rechtsregels heeft onttrokken.
Voor deze ontsporingen heeft de Franse filosoof Alain Finkielkraut ons al gewaarschuwd: als we de categorie ‘misdrijf tegen de menselijkheid’ louter sentimenteel invullen, dromen we van de mogelijkheid dat we ooit, als we maar allemaal voldoende mens zijn, geen wrede daden meer zullen plegen en alle Menschen Brüder worden. Net dan dreigen we, op weg ernaartoe, nog wredere straffen dan voorheen uit te delen. Getuige Guantanamo Bay. Dan plaatsen we in naam van de menselijkheid gedetineerden buiten de rechtsorde, om ze vervolgens inhumaan te behandelen. Terwijl we voorheen politieke vijanden binnen een welomschreven juridisch kader bestraften en ze nooit buiten de humane orde plaatsten. Ze waren vijanden maar mensen, geen monsters.
Voor Finkielkraut is het daarom duidelijk dat we politiek beter niet vervangen door sentimentele moraal. Het ergste geweld komt niet voort uit de tegenstellingen tussen mensen, maar uit de overtuiging dat men hen daar voorgoed van kan verlossen.

Comments

Popular posts from this blog

Interview De Morgen over 'voorspellende geneeskunde' (De Morgen, 090714, Barbara Debusschere)

Opiniestuk DS (28/11/13) 'De piëdestal van het morele narcisme'