Column, De Standaard 140316: Over stilte, Orestes en het onverwachte

Sprakeloos zijn, laten we dat doen

Maart vorig jaar. De 22ste. Het was een zonnige ochtend, maar er raakten die dag mensen met bloed besmeurd. Zoals op 9/11, toen scheen de zon ook. Bij de ondertussen iconische foto van Nidhi Chaphekar, de stewardess die geschokt op een bank zat in de verwoeste hal in de luchthaven van Zaventem, kon ik maar aan één zin denken: ‘Goden, vanwaar dat bloed dat mij opeens bespat?’
Die fascinerende woorden komen uit de mond van Orestes in Andromaque, de Franse tragedie van Jean Racine. Aanslagen confronteren ons inderdaad met tragiek, geweld en bloed. Ook de stewardess was met bloed bespat en wist niet eens of het haar bloed was of dat van een ander slachtoffer. Sprakeloos was ze. Stil zijn en staren in de verte was het enige wat ze kon doen. Het stond in schril contrast met het oorverdovende gebabbel op radio en televisie.
Samen met het gebabbel kwamen meteen na de aanslagen de beschuldigingen op gang. Een minister haalde zwaar uit naar een verbindingsfiguur in Turkije, instanties schoven elkaar de zwartepiet door. En daarna natuurlijk, zoals bij elke aanslag, was er het geroep om meer beveiliging en informatie, en de vraag waarom niemand dit had kunnen voorzien. Maar er waren vooral uithalen en beschuldigingen, zoals die over een significant aandeel dansende moslims. Telkens met als boodschap dat het bloed vooral aan de handen van een ander kleeft, dat anderen hebben gefaald.
Als het om het leven en de dood zelf gaat, houden we vaak alleen de stilte over
Beschuldigen en uithalen, het zijn twee werkwoorden die na 22/3 frequent zijn ingezet om uit te maken wie de grootste schuld zou dragen. De aanslagplegers denk je dan, maar zo werkt dat blijkbaar niet. Altijd is er wel een ambtenaar aan te wijzen die even niet oplette, of een dienst die niet snel genoeg de informatie heeft doorgegeven, of een andere dienst die ze nooit heeft ontvangen. Zo werkt het doorgaans tussen diensten, maar bij aanslagen wordt zoiets ondraaglijk vanuit die ene allesbepalende vraag: wie had dit kunnen voorkomen?
Die vraag is wat mij betreft al een stap te ver. Moeten we ons niet eerst afvragen hóé je zoiets kunt vermijden? Natuurlijk kun je altijd schuldigen aanwijzen en bij flagrante fouten moet dat ook, maar hoe ga je daarna verder? Altijd alles bewaken? Over iedereen informatie bijhouden? Het drama van een wereld als de onze is dat, zelfs al vind je een schuldige, geen beveiliging of bescherming groot genoeg zal zijn om aanslagen de wereld uit te helpen. Altijd zullen er plaatsen zijn waar mensen samenkomen. Wie de ingang van een gebouw controleert om de mensen in het gebouw te beschermen, weet dat de rij die zich voor het gebouw vormt, het nieuwe doelwit kan zijn. En als je die rij bewaakt, is er altijd wel een andere plaats die niet wordt bewaakt, omdat je daar geen problemen verwacht.
De belangrijkste eigenschap van het onverwachte is dat het onverwachts gebeurt, zelfs al zit je er met je neus bovenop en beschik je over veel informatie. Het ondraaglijke is dat onverwacht geweld vaak, tegen alle veiligheidsmaat­regelen in, om kinderlijk eenvoudige handelingen gaat. Een zelfgemaakte bom, een taxirit, een tas: boem. En een dader die daarna rustig naar huis wandelt – tenslotte scheen die dag de zon. Het banale karakter ervan maakt geweld des te ondraaglijker.
We zijn bijna een jaar later. Slacht­offers en nabestaanden blijven verbijsterd en verstomd achter. Vorige week las ik dat een minister nog maar eens uithaalt, naar de verzekeraars deze keer (DS 9 maart) . Opnieuw beschuldigen dus. Natuurlijk moeten de slachtoffers vergoed worden – of, beter, ze hadden al lang vergoed moeten zijn. En zeker, waar we kunnen, moeten we antwoorden geven. Maar behalve de praktische orde is ook een houding nodig, een gebaar dat recht doet aan die dieptragische gebeurtenissen, iets op het ­niveau van de zin van Orestes. Een aantal vragen zal altijd onbeantwoord blijven: vanwaar het bloed dat mij besmeurt, waarom ben ik besmeurd en niet een ander, waar komt het bloed vandaan, waarom moet er bloed vloeien? Uiteindelijk blijven die existentiële vragen over bij de slachtoffers en hun nabestaanden.
Om het leed van hun verbrijzeld leven te verzachten, is er meer nodig dan praktische vragen beantwoorden. Bij tragiek en geweld hoort vooral sereniteit. En stilte, dat ook. Uit respect voor Nidhi en alle anderen. Als het er echt op aankomt in dit leven, als het om het leven en de dood zelf gaat, houden we vaak alleen nog de stilte over. Het liefst zou ik willen dat we de komende dagen wat stiller worden, dat we met gedempte stem spreken en een serene atmosfeer creëren. En dat we ons verbijsterd afvragen waarom het leven zo tragisch kan verlopen. Er rest nog een week om onszelf voor even het zwijgen aan te leren. Samen zwijgen kan zo veelzeggend zijn.

Comments

Popular posts from this blog

Interview De Morgen over 'voorspellende geneeskunde' (De Morgen, 090714, Barbara Debusschere)

Opiniestuk DS (28/11/13) 'De piëdestal van het morele narcisme'